elevator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ele·va·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord elevator elevatoren
elevators
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

elevator m [2]

  1. los-, hijs- of zuiginrichting voor steenkolen, ertsen, zand, meel, erwten, graan
Hyponiemen
  • bandelevator, emmerelevator, graanelevator, viselevator, zakkenelevator
Afgeleide begrippen
  • elevatorbak

Gangbaarheid

  • Het woord elevator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
79 %van de Nederlanders;
64 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /ˈɛləˌveɪtər/
enkelvoud meervoud
elevator elevators

Zelfstandig naamwoord

elevator

  1. lift
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.