elevator
Nederlands
Woordafbreking
- ele·va·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | elevator | elevatoren elevators |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
elevator m [2]
- los-, hijs- of zuiginrichting voor steenkolen, ertsen, zand, meel, erwten, graan
Hyponiemen
- bandelevator, emmerelevator, graanelevator, viselevator, zakkenelevator
Afgeleide begrippen
- elevatorbak
Gangbaarheid
- Het woord elevator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'elevator' herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen. |
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.