duit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- duit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Oudnoor(d)s, in de betekenis van ‘koperen munt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1268 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duit | duiten |
verkleinwoord | duitje | duitjes |
Zelfstandig naamwoord
duit v/m
- (numismatiek) een Nederlandse munt van vóór het begin van de negentiende eeuw, een honderdzestigste deel van een gulden
- Acht duiten waren een stuiver waard, maar bij de VOC gingen er maar vier in een stuiver om smokkel door zeelui te voorkomen.
Uitdrukkingen en gezegden
- een duit in het zakje doen
over een reeds besproken onderwerp ook wat willen zeggen
- Toen iedereen zijn mening had gezegd, deed Kees ook nog eens een duit in het zakje.
Gangbaarheid
- Het woord duit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duit' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Indonesisch
Woordafbreking
- du·it
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Nederlands "duit", dit is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong
Synoniemen
- [2] uang
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.