duit

Nederlands

halve duit
Uitspraak
  • Geluid:  duit    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /dœʏ̯t/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /dœːt/
Woordafbreking
  • duit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Oudnoor(d)s, in de betekenis van ‘koperen munt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1268 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord duit duiten
verkleinwoord duitje duitjes

Zelfstandig naamwoord

duit v/m

  1. (numismatiek) een Nederlandse munt van vóór het begin van de negentiende eeuw, een honderdzestigste deel van een gulden
    • Acht duiten waren een stuiver waard, maar bij de VOC gingen er maar vier in een stuiver om smokkel door zeelui te voorkomen. 
Overerving en ontlening


Uitdrukkingen en gezegden
  • een duit in het zakje doen
over een reeds besproken onderwerp ook wat willen zeggen
Toen iedereen zijn mening had gezegd, deed Kees ook nog eens een duit in het zakje.

Gangbaarheid

  • Het woord duit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • du·it
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Nederlands "duit", dit is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong

Zelfstandig naamwoord

duit

  1. (numismatiek) (verouderd) duit
  2. (spreektaal) geld
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.