domper
Nederlands
Woordafbreking
- dom·per
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kapje om vlam te doven’ voor het eerst aangetroffen in 1691 [1]
- Naamwoord van handeling van dompen (uitdoven) met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | domper | dompers |
verkleinwoord | dompertje | dompertjes |
Zelfstandig naamwoord
domper m
- teleurstelling, iets dat de vreugde uitdooft
- De zilveren medaille op de 200 meter hardlopen tijdens de Olympische Spelen was een domper op het geluk van Daphne Schippers.
- voorwerp om iets mee uit te doven
Hyponiemen
- kaarsendomper
Gangbaarheid
- Het woord domper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'domper' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.