dommen
Nederlands
Woordafbreking
- dom·men
Zelfstandig naamwoord
dommen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord domme "onintelligent persoon"
- Niemand moet zichzelf boven een ander prijzen, want zoiets doen alleen dommen en onwijzen. [1]
Zelfstandig naamwoord
dommen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dom "soort dak"
- De roze zonsopgang, de zee van morgenrood, die wij achter de nog verdoezelde, in mist verzonkene, blanke dommen en huizen zagen (…) [2]
Verwante begrippen
Verwijzingen
- Schippers, A. De kikker die zichzelf opblies en andere Middeleeuwse fabels. (1999) Querido's Uitgeverij, Amsterdam; ISBN 9021405938; p. 34; geraadpleegd 2016-01-09
- Couperus, L. (eds.: H.T.M. van Vliet e.a) Van en over alles en iedereen. (1990) Uitgeverij L.J. Veen, Utrecht/Antwerpen; ISBN 9020426249; p. 541; geraadpleegd 2016-01-09
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.