diamantair
Nederlands
Woordafbreking
- di·a·man·tair
Zelfstandig naamwoord
diamantair m [1]
- handelaar en bewerker van diamanten
- Hun levens waren getekend door de oorlog. Rutte was het nakomertje van een ondernemer die naar Indië trok, in de oorlog in een Jappenkamp zat, en eind jaren vijftig berooid uit de voormalige kolonie terugkeerde. Asscher kwam uit een joodse familie van juristen en diamantairs; zijn overgrootvader was tijdens de bezettingsjaren voorzitter van de Joodsche Raad. Dus als premier en vicepremier kwamen zij vanzelfsprekend op voor de gevestigde orde. De liberale democratie, de rechtstaat. De EU voor Europese samenwerking. De NAVO om de Russen af te schrikken, ook na de Koude Oorlog. De vrijhandel, de globalisering, de open grenzen.[2]
- „Sinds maart is het aantal boekingen scherp gedaald”, zei Max van Weezel in het radioprogramma Met het Oog op Morgen. Volgens het NOS-programma een direct gevolg van de aanslagen in Parijs en Brussel.Maar klopt dat? „Van terreurdreiging merken wij in de cijfers niets”, laat Machteld Ligtvoet van Amsterdam Marketing weten. „Wel krijgen wij die signalen uit onze netwerkorganisatie, waar 1.200 ondernemers bij zijn aangesloten.” Met name de diamantairs en luxehotels zouden een daling van het aantal bezoekers uit vooral Azië en de Verenigde Staten hebben vastgesteld. [3]
Gangbaarheid
- Het woord diamantair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'diamantair' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC 13 januari 2017
- NRC Bastiaan Nagtegaal 3 augustus 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.