dagticket
Nederlands
Woordafbreking
- dag·tic·ket
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dag zn en ticket zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagticket | dagtickets |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
dagticket o
- kaartje dat één dag geldig is (in vergelijking met een kaartje dat voor een langere periode geldig is)
- De rest van de nacht sliep hij slecht en de volgende morgen bestelde hij een dagticket New York. [1]
Opmerkingen
- Het woord zelf zegt alleen iets over de geldigheidsduur van het kaartje. Het is afhankelijk van geldende afspraken wat dit betekent: het kan zijn dat je op die dag één keer toegang krijgt of wordt vervoerd. Het kan ook betekenen dat je op die dag zo vaak als je wilt naar binnen mag of kan reizen.
Gangbaarheid
- Het woord 'dagticket' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dagticket' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.