daggen
Nederlands
Woordafbreking
- dag·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
daggen |
dagde |
gedagd |
zwak -d | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
Werkwoord
daggen
- overgankelijk met een voegspijker afstrijken
- Het aanbrengen van deze dagstreep noemt men “daggen”. [2]
- overgankelijk (verouderd) met een dolk doorsteken
- Maar 't eerste door de poort zynde, dringen'er d'andere op aan, en ooverweldighen de wacht: een der welke, een smit zyns ambachts, en in 't voorst om den inbrek te keeren, met 's Graaven eyghen handt, zoo men zeidt, gedagt werd. [3]
Afgeleide begrippen
- [1] dagijzer
Gangbaarheid
- Het woord daggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- "1.2.1 Gevels. Baksteen" in: Inspectiehandboek voor monumenten (2012) Vereniging Provinciale Monumentenwachten Nederland (VPMN), Amersfoort; p. 29; geraadpleegd 2018-12-18
- Hooft, P.C. (eds. W. Hellinga & P. Tuynman) "Nederlandsche Historien. Zeste Boek. (1572)" in: Pieter Corneliszoon Hooft, Alle de gedrukte werken, 1611-1738. Deel 4. (1972) University Press Amsterdam, Amsterdam; ISBN 90 6042 104 3; p. 232; geraadpleegd 2018-12-18
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.