corsage
Nederlands
![](../I/m/Marie-Genevi%C3%A8ve_Bouliard_-_Portrait_de_femme_au_corsage_fleuri%2C_dit_aussi_Portrait_pr%C3%A9sum%C3%A9_de_Mademoiselle_B%C3%A9lier.jpg)
vrouw met corsage
Woordafbreking
- cor·sa·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘versiersel op bovenstuk van japon’ voor het eerst aangetroffen in 1849 [1]
- afgeleid van het Franse 'corsage' (met het achtervoegsel -age) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | corsage | corsages |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
corsage v
- een bloemstukje dat ter hoogte van de borst op de kleding wordt gedragen
- Bij een bruiloft heeft de bruid een bruidsboeket en draagt de wederzijdse familie een corsage; de bruidegom heeft meestal een iets groter exemplaar.
Gangbaarheid
- Het woord corsage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'corsage' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.