clausuur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • clau·suur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afsluiting’ voor het eerst aangetroffen in 1790 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord clausuur clausuren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

clausuur v [3]

  1. afsluiting van bepaalde delen van een klooster voor buitenstaanders
  2. slot (om een boek te sluiten)
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord clausuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
44 %van de Nederlanders;
41 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.