chiste

Spaans
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • chis·te
enkelvoud meervoud
chiste chistes

Zelfstandig naamwoord

chiste m

  1. mop, geestigheid
    • Una vez llamó a La Ponte a cobro revertido desde una subasta, en Buenos Aires, sólo para contarle un chiste: la puta tan fea que murió virgen. Ja, ja. Muy bueno. Pero te haré comer la factura del teléfono cuando vuelvas, maldito imbécil.  [1]


Werkwoord
vervoeging van
chistar

chiste

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van chistar
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van chistar
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van chistar

Verwijzingen
  1. Arturo Pérez-Reverte, El club Dumas, 1993 (2008 uitg., ISBN 978-84-663-2070-2)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.