caisson
Nederlands
Woordafbreking
- cais·son
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zinkbak’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- uit het Frans caisson (kist), uit het Italiaans cassone (grote bergplaats)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | caisson | caissons |
verkleinwoord | caissonnetje | caissonnetjes |
Zelfstandig naamwoord
caisson m
- (waterstaat) een doosvormige constructie die gebruikt wordt als tunnelelement, of kan worden afgezonken als onderdeel van een dam of dijk, of die kan dienen als werkruimte onderwater
- Voor het op z'n plaats slepen en afzinken van het laatste caisson was veel belangstelling van de media.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. doosvormige constructie
Gangbaarheid
- Het woord caisson staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'caisson' herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.