blokker
Nederlands
Woordafbreking
- blok·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | blokker | blokkers |
verkleinwoord | blokkertje | blokkertjes |
Zelfstandig naamwoord
blokker m
- iemand die hard studeert.
- Hij was een echte blokker die al weken voor zijn examen heel hard aan het studeren is.
- verkorting van blokkeerder.
- Hij gebruikte bèta-blokkers tegen hoge bloeddruk.
Hyponiemen
- alfablokker, bètablokker
Afgeleide begrippen
- blokkerboon
Gangbaarheid
- Het woord blokker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blokker' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.