blak
Nederlands
Woordafbreking
- blak
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | blak | blakker | blakst |
verbogen | blakke | blakkere | blakste |
partitief | blaks | blakkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
blak
- Zwaar sloegen de pijlstaarten met hun plat schollige lijven over het blakke water, ...[1]
- open, effen (landschap)
- Hij opende de schuurpoort en zag hoe de maan teruggerezen was over het blakke land.[2]
- blakend, sterk schijnend
- Hij liep te zweten in de blakke zon.
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- ten blakke komen
voor de dag komen
Gangbaarheid
- Het woord blak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blak' herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Panharing-visschen G. Simons
blz. 220 Groot Nederland, Volume 1
Uitgeverij Van Holkema & Warendorf, 1904 - blz 369. Verzameld werk, vol 1
Filip de Pillecyn
Boekengilde De Clauwaert 1959
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.