bikkel
Nederlands
Woordafbreking
- bik·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bikkel | bikkels |
verkleinwoord | bikkeltje | bikkeltjes |
Zelfstandig naamwoord
bikkel m
- een klein klompje hard materiaal, meestal in de vorm van een botje dat gebruikt wordt om op te gooien in het bikkelspel
- overdrachtelijk iets erg hards
- Dat is zo hard als een bikkel.
- een persoon met heel veel doorzettingsvermogen, een harde jongen
Vertalingen
2. iets erg hards
3. een persoon met heel veel doorzettingsvermogen, een harde jongen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bikkelen |
bikkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bikkelen
- Ik bikkel.
- gebiedende wijs van bikkelen
- Bikkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bikkelen
- Bikkel je?
Gangbaarheid
- Het woord bikkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bikkel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.