biezen
Nederlands
![](../I/m/COLLECTIE_TROPENMUSEUM_Biezen_mat_afgezet_met_een_rand_van_kralenwerk_TMnr_2672-1.jpg)
biezen mat
Woordafbreking
- bieĀ·zen
Zelfstandig naamwoord
biezen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bies
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen | biezen |
Bijvoeglijk naamwoord
biezen
- vervaardigd van de halmen van een bies, zoals Scirpus maritimus (zoute ~) of S. lacustris (zoete ~)
- Op de vloer lag een biezen matje.
Uitdrukkingen en gezegden
- je biezen pakken: weggaan
- Toen de leerling in de klas ging slapen kon hij zijn biezen wel pakken.
Gangbaarheid
- Het woord biezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'biezen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.