belezing

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·le·zing
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling belezen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud meervoud
naamwoord belezing belezingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

belezing v [1]

  1. het met liturgische gebeden uitdrijven van de duivel
    • Een man werd erg ziek na het eten van een peer die hij van Elisabeth had gekregen. Hij kreeg hevige pijnen in de hartstreek maar kon door belezing gered worden. 
    • Getuigen bevestigden Guiselynes jarenlange heksenfaam. Mensen en dieren waren ziek geworden na contact met haar. Ofwel stierven ze, ofwel waren ze genezen na kerkelijke belezingen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'belezing' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.