belager
Nederlands
Woordafbreking
- be·la·ger
Woordherkomst en -opbouw
afleding van naamwoord van handeling belagen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belager | belagers |
verkleinwoord | belagertje | belagertjes |
Zelfstandig naamwoord
belager m
- iemand die iemand anders lastig valt
- Vervolgens ontpopt de film zich als een thriller over een raadselachtige vrouw, die niet naar de politie stapt, maar zelf de identiteit van haar belager wil achterhalen, en een merkwaardige seksuele obsessie ontwikkelt met de dader.[1]
- tegenstander in de strijd
- Favoriet is volgens de peilingen de partijloze Gudni Johannesson met 44,6 procent van de stemmen. De 47-jarige docent geschiedenis aan de universiteit van Reykjavik heeft daarmee een ruime voorsprong op zijn naaste belager, zakenvrouw Halla Tomasdottir. Zij kan volgens opiniepeilers op 18,6 procent van de stemmen rekenen. [2]
Gangbaarheid
- Het woord belager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'belager' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Peter de Bruijn 31 mei 2016
- NRC Joost Pijpker 25 juni 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.