beignet
Nederlands
![](../I/m/Beignets_de_pommes_de_terre.jpg)
beignets
Woordafbreking
- beig·net
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gebak’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beignet | beignets |
verkleinwoord | beignetje | beignetjes |
Zelfstandig naamwoord
beignet m
- (voeding) gebak gemaakt van gefrituurd beslag dat ook wel gevuld kan worden met een vrucht, groente, vlees of vis zit
- Verhit de frituurolie in een grote steelpan of braadpan op middelhoog vuur en frituur telkens 1 eetlepel beslag tot je alle beslag hebt gebakken. Laat de beignets uitlekken op keukenpapier. Maak intussen de saus. Hak de koriander fijn. Klop de yoghurt los en voeg een beetje zout en de koriander toe. Serveer de beignets lauw met de saus.[3]
Vertalingen
1. gebak gemaakt van gefrituurd beslag dat ook wel gevuld kan worden met een vrucht, groente, vlees of vis zit
Gangbaarheid
- Het woord beignet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beignet' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.