bazigheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·zig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bazigheid bazigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bazigheid v [1]

  1. de mate waarin iemand autoritair gedrag vertoont
    • In de studie werd een vergelijking gemaakt tussen de rolverdeling en dat wat de vrouw zelf vertelde over haar seksuele relatie. Daaruit bleek dat er een duidelijk verband was tussen de bazigheid van een vrouw en de hoeveelheid seks. 'Naarmate het aantal beslissingen waarbij de vrouw het laatste woord had steeg, verhoogde de tijd sinds de laatste seks zelfs met 100 keer', zei professor Michelle Hindin. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord bazigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.