barbecue

barbecue

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  barbecue    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑrbəkju/
Woordafbreking
  • bar·be·cue
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord barbecue barbecues
verkleinwoord barbecuetje barbecuetjes

Zelfstandig naamwoord

barbecue m

  1. (kookkunst) apparaat waarop vlees kan worden bereid door het op een rooster boven een warmtebron te verhitten
  2. feestelijke bijeenkomst waar men samen vlees roostert en opeet
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
barbecueën

barbecue

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van barbecueën
    • Ik barbecue. 
  2. gebiedende wijs van barbecueën
    • Barbecue! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van barbecueën
    • Barbecue je? 

Gangbaarheid

  • Het woord barbecue staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

barbecue

  1. barbecue
Synoniemen
Overerving en ontlening

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.