barbaar
Nederlands
Woordafbreking
- bar·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onbeschaafd persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | barbaar | barbaren |
verkleinwoord | barbaartje | barbaartjes |
Zelfstandig naamwoord
barbaar m
- een persoon zonder besef van waarden, smaak en/of gevoel
- Wat ben je toch een barbaar!
- een persoon die wreed van aard is, een wreedaard
- Pas op voor die barbaar daar!
- Rondom Albert hield iedereen even de adem in. Toen barstte het geschreeuw los. De smeerlappen. Die moffen zijn nog geen steek veranderd, wat een smerig tuig! Barbaren, enz. En dan ook nog een jonge en een oude man! [3]
Synoniemen
- [2] onmens
Hyponiemen
- kunstbarbaar, cultuurbarbaar
Gangbaarheid
- Het woord barbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'barbaar' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "barbaar" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- barbaar op website: Etymologiebank.nl
- Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 14
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.