bancair
Nederlands
Woordafbreking
- ban·cair
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met betrekking tot banken’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- afgeleid van het Franse bancaire of van bank met het achtervoegsel -air [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bancair | bancairder | bancairst |
verbogen | bancaire | bancairdere | bancairste |
partitief | bancairs | bancairders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bancair
- van, als van, behorend bij een bank
Hyponiemen
- interbancair
Gangbaarheid
- Het woord bancair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bancair' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.