bammetje

Nederlands

bammetje
Uitspraak
  • Geluid:  bammetje    (hulp, bestand)
  • IPA: /'bɑməcə/
Woordafbreking
  • bam·me·tje
Woordherkomst en -opbouw
  • verkorting van b(oterh)am[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord bammetjes bammetjes

Zelfstandig naamwoord

bammetje o

  1. (informeel) verkleinwoord en verkorting van boterham; een sneetje brood
    • Ze zitten hier, op hun koelbox met bammetjes en een thermosfles koffie, omdat het nu eenmaal half tien is. Waar ze ook werken, voor de drie bouwvakkers van De Jong Afbouw uit Bergambacht is het om half tien schafttijd. Altijd. [2] 
    • Zou zo'n commercieel directeur ook boven zijn bammetje vlokken aan zijn vrouw vragen of er nog wat uit te rollen valt? Zou hij zijn kind proberen te motiveren zijn outside in-blik wat meer te ontwikkelen? Of zouden diezelfde kinderen net als de mijne voortdurend met hun pikkies in de hand zitten om hun mind te setten naar groei? [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'bammetje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.