balsem

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bal·sem
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zalf’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord balsem balsems
verkleinwoord balsempje balsempjes

Zelfstandig naamwoord

balsem m

  1. een verzamelnaam voor dun- en dikvloeibare plantaardige producten met doorgaans een sterke karakteristieke geur, die harsen en etherische oliën, veelal van de balsemboom bevatten
Hyponiemen
  • anijsbalsem, canadabalsem, levensbalsem, mekkabalsem, parabalsem, perubalsem, spijkerbalsem, tijgerbalsem, tolubalsem
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
balsemen

balsem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van balsemen
    • Ik balsem. 
  2. gebiedende wijs van balsemen
    • Balsem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van balsemen
    • Balsem je? 

Gangbaarheid

  • Het woord balsem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.