balsa
Nederlands
Woordafbreking
- bal·sa
Zelfstandig naamwoord
balsa o
- (plantkunde) boomsoort uit tropisch Amerika Ochroma pyramidale
- Snelle groeiers zijn bijvoorbeeld kapok en balsa, banaan en papaya. [2]
- (materiaalkunde) zeer lichte houtsoort, afkomstig van Ochroma pyramidale
- Als schooljongen staarde Gerard Rutten (64) naar de luidruchtige militaire vliegtuigen die het luchtruim boven de Nijmeegse Ooypolder als oefengebied gebruikten, werd lid van een luchtvaartclub en bouwde er van balsa en papier zijn eerste zweeftoestellen. [3]
- 1. Een balsa in Colombia.
- 1. Bladeren en bloem van een balsa.
- 2. Drie stukjes balsa.
- 2. Vliegtuigmodel van balsa.
- 2. Twee vlotten van balsa.
Gangbaarheid
- Het woord balsa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'balsa' herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Boo, M. de Het bikkelharde bestaan in Burgers Bush (6 augustus 1992) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-03-06
- Rikken, F. In de genen (9 februari 2008) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-03-06
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.