badderen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zwemmen, in het water spelen’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
  • frequentatief gevormd uit baden met het achtervoegsel -er
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
badderen
badderde
gebadderd
zwak -d volledig

Werkwoord

badderen

  1. zich in het water van een bad of vijver vermaken
  2. (ornithologie) het met veel gespetter nemen van een bad in water of stof door vogels
  1. « In het fijne zand zijn de mussen lekker aan het badderen

Gangbaarheid

  • Het woord badderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
51 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.