badderen
Nederlands
Woordafbreking
- bad·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zwemmen, in het water spelen’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
- frequentatief gevormd uit baden met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
badderen |
badderde |
gebadderd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
badderen
- zich in het water van een bad of vijver vermaken
- (ornithologie) het met veel gespetter nemen van een bad in water of stof door vogels
- « In het fijne zand zijn de mussen lekker aan het badderen.»
Gangbaarheid
- Het woord badderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'badderen' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.