backpacker
Nederlands
Woordafbreking
- back·pac·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rugzakreiziger’ voor het eerst aangetroffen in 1992 [1]
- Leenwoord uit het Engels, afgeleid van backpacken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | backpacker | backpackers |
verkleinwoord | backpackertje | backpackertjes |
Zelfstandig naamwoord
backpacker m
- iemand die met alleen een rugzak rondreist
- Leef als een backpacker!
Synoniemen
- rugzakreiziger, rugzaktoerist
Verwante begrippen
- rugzaktoerisme
Gangbaarheid
- Het woord backpacker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.