autodidact
Nederlands
Woordafbreking
- au·to·di·dact
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘iem. die kennis heeft door eigen studie’ voor het eerst aangetroffen in 1850 [1]
- van Duits Autodidakt (met het voorvoegsel auto-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autodidact | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
autodidact m
- iemand die op eigen houtje allerlei kennis vergaart
- Hij is een echte autodidact.
Gangbaarheid
- Het woord autodidact staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'autodidact' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.