arrivé

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  arrivé    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑriˈve/
Woordafbreking
  • ar·ri·vé
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iemand die een positie in de maatschappij veroverd heeft’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1919 [1]
  • van Frans  arrivé ww  "aangekomen" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord arrivé arrivés
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

arrivé m

  1. iemand die erin geslaagd is een aanzienlijke positie in de maatschappij te bereiken
    • Het was één van de begeleidende trainers die verwonderd vaststelde dat Nederlandse atleten die de deelnemerskaart van een WK krijgen omgehangen een gedaanteverwisseling ondergaan en zich plotseling als arrivé beschouwen. Het gevoel van 'erbij horen' is kennelijk sterker dan het gevoel dat het pas met een deelnemerskaart begint. [3]

Gangbaarheid

  • Het woord arrivé staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Frans

Werkwoord

arrivé

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van arriver
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.