apsis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  apsis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑpsɪs/
Woordafbreking
  • ap·sis
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘halfronde uitbouw in kerken’ voor het eerst aangetroffen in 1858 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord apsis apsissen
verkleinwoord apsisje apsisjes

Zelfstandig naamwoord

apsis v

  1. een uitbouw die het koor van een kerk afsluit
    • Ik kon het woord "apsis" echt niet terugvinden in het woordenboek, mevrouw. 

Gangbaarheid

  • Het woord apsis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
36 %van de Nederlanders;
49 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.