apsis
Nederlands
Woordafbreking
- ap·sis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘halfronde uitbouw in kerken’ voor het eerst aangetroffen in 1858 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apsis | apsissen |
verkleinwoord | apsisje | apsisjes |
Zelfstandig naamwoord
apsis v
- een uitbouw die het koor van een kerk afsluit
- Ik kon het woord "apsis" echt niet terugvinden in het woordenboek, mevrouw.
Gangbaarheid
- Het woord apsis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'apsis' herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.