appendicitis

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·pen·di·ci·tis
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘blindedarmontsteking’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord appendicitis appendicitissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

appendicitis v

  1. (medisch) ontsteking van het wormvormig aanhangsel van de blindedarm
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord appendicitis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.