appendicitis
Nederlands
Woordafbreking
- ap·pen·di·ci·tis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘blindedarmontsteking’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appendicitis | appendicitissen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
appendicitis v
- (medisch) ontsteking van het wormvormig aanhangsel van de blindedarm
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord appendicitis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'appendicitis' herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.