appelflauwte
Nederlands
Woordafbreking
- ap·pel·flauw·te
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lichte flauwte’ voor het eerst aangetroffen in 1646 [1]
- samenstelling van appel en flauwte [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appelflauwte | appelflauwtes |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
appelflauwte v [3]
- een licht gevoel van flauwte (die verholpen zou worden door het eten van een appel)
- Godsamme, kijk, daar heb je het al: ik neem woorden van hem over, potdomme, ik krijg er een appelflauwte van. Je zou het wis en waarachtig niet vermoeden als je hem ziet op zijn lakleren sneakers, in zijn nauwsluitende shirt, en oh, die doordringende blik, meneer de schuinsmarcheerder - maar dan die taal![4]
- vervorming van apoplexie een hersenbloeding
Gangbaarheid
- Het woord appelflauwte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'appelflauwte' herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "appelflauwte" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- appelflauwte op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Eva van Esch 28 juni 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.