amplificeren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·pli·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vergroten’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Latijnse amplificare met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
amplificeren
amplificeerde
geamplificeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

amplificeren [3]

  1. overgankelijk vergroten, uitbreiden, versterken
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'amplificeren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.