ambulant
Nederlands
Woordafbreking
- am·bu·lant
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ambulant | ambulanter | ambulantst |
verbogen | ambulante | ambulantere | ambulantste |
partitief | ambulants | ambulanters | - |
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘steeds op weg, zonder vaste standplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1805 [1]
Vertalingen
1. in staat om te lopen
Gangbaarheid
- Het woord ambulant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ambulant' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.