agglomeraat
Nederlands
Woordafbreking
- ag·glo·me·raat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opeenhoping’ voor het eerst aangetroffen in 1932 [1]
- Naamwoord van handeling van agglomereren met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agglomeraat | agglomeraten |
verkleinwoord | agglomeraatje | agglomeraatjes |
Zelfstandig naamwoord
agglomeraat o [3]
- opeenhoping (zonder innerlijke samenhang)
- (geologie) chaotische verzameling van grove vulkanische stenen
Gangbaarheid
- Het woord agglomeraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'agglomeraat' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.