agglomeraat

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ag·glo·me·raat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opeenhoping’ voor het eerst aangetroffen in 1932 [1]
  • Naamwoord van handeling van agglomereren met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agglomeraat agglomeraten
verkleinwoord agglomeraatje agglomeraatjes

Zelfstandig naamwoord

agglomeraat o [3]

  1. opeenhoping (zonder innerlijke samenhang)
  2. (geologie) chaotische verzameling van grove vulkanische stenen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord agglomeraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.