agentuur
Nederlands
Woordafbreking
- agen·tuur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘handelsvertegenwoordiging’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agentuur | agenturen |
verkleinwoord | agentuurtje | agentuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
agentuur v [3]
- handelsvertegenwoordiging
- betrekking van, optreden als handelsvertegenwoordiger
Gangbaarheid
- Het woord agentuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'agentuur' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.