afvaller
Nederlands
Woordafbreking
- af·val·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afvaller | afvallers |
verkleinwoord | afvallertje | afvallertjes |
Zelfstandig naamwoord
afvaller m [1]
- mensen die ergens niet meer aan mee (kunnen, willen of mogen) doen
- Intussen claimt hij dat zijn gammele fractie, na acht afvallers in zes jaar, eindelijk een eenheid is. Nog meer fictie. [2]
- Hij behoorde tot de afvallers in the Voice of Holland.
- iemand die succesvol aan de lijn doet en dus gewicht verlies
- Bij een vermageringsprogramma zijn de afvallers juist de winnaars.
Gangbaarheid
- Het woord afvaller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afvaller' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.