afvaller

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·val·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van naamwoord van handeling afvallen en met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord afvaller afvallers
verkleinwoord afvallertje afvallertjes

Zelfstandig naamwoord

afvaller m [1]

  1. mensen die ergens niet meer aan mee (kunnen, willen of mogen) doen
    • Intussen claimt hij dat zijn gammele fractie, na acht afvallers in zes jaar, eindelijk een eenheid is. Nog meer fictie. [2] 
    • Hij behoorde tot de afvallers in the Voice of Holland. 
  1. iemand die succesvol aan de lijn doet en dus gewicht verlies
    • Bij een vermageringsprogramma zijn de afvallers juist de winnaars. 

Gangbaarheid

  • Het woord afvaller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Tom-Jan Meeus 9 december 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.