aftroggelarij
Nederlands
Woordafbreking
- af·trog·ge·la·rij
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling aftroggelen met het achtervoegsel -arij
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aftroggelarij | aftroggelarijen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
aftroggelarij v [1]
- de keer dat men op slinkse wijze iets verkrijgt van een ander
- `In België komen staatshervormingen meestal maar tot stand op grond van chantage, aftroggelarij en politieke koopje', schrijft hij. [2]
- Verder onderzoek moet uitwijzen of het daarbij al dan niet om aftroggelarij ging. [3]
Gangbaarheid
- Het woord aftroggelarij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aftroggelarij' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Hans Buddingh' 27 december 2002 Tindemans kletste niet
- De Standaard 06 FEBRUARI 2004 (yng) Opnieuw Roemeense zwartwerkers in binnenspeeldorp Esen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.