afsteker
Nederlands
Woordafbreking
- af·ste·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afsteker | afstekers |
verkleinwoord | afstekertje | afstekertjes |
Zelfstandig naamwoord
afsteker m [1]
- iemand die iets laat branden
- Denekamp kan weer slapen: vuurwerk-afsteker aangehouden: De inwoners van Denekamp hebben de afgelopen nacht weer ongestoord kunnen slapen. Ze werden niet langer zoals in de afgelopen weken meermalen het geval was opgeschrikt door harde vuurwerkknallen. De veroorzaker daarvan werd in de nacht van vrijdag op zaterdag aangehouden in het dorp. [2]
- Heracles verhaalt mogelijke boete op afsteker rookbom: Heracles Almelo begint, samen met de lokale autoriteiten, een onderzoek naar de rookbommen, waarmee supporters op Vak-Q zaterdagavond voorafgaand aan het thuisduel tegen VVV-Venlo (3-1) het stadion kortstondig in de ‘mist’ hebben gezet. [3]
- kleine schop waarmee je de randen van een grasveld kunt rechtmaken
Gangbaarheid
- Het woord 'afsteker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afsteker' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.