adequaat
Nederlands
Woordafbreking
- ade·quaat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overeenkomstig’ voor het eerst aangetroffen in 1658 [1]
- Afkomstig uit het Latijn.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | adequaat | adequater | adequaatst |
verbogen | adequate | adequatere | adequaatste |
partitief | adequaats | adequaters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
Bijwoord
adequaat
- correct en passend bij het beoogde doel
- Zout is een adequaat middel tegen gladheid.
- De piloot reageerde adequaat toen de motoren van het vliegtuig uitvielen en wist het vliegtuig keurig op de snelweg te laten landen.
Afgeleide begrippen
- adequaatheid
Vertalingen
1. correct en passend bij het beoogde doel
Gangbaarheid
- Het woord adequaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'adequaat' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.