acquit
Nederlands
Woordafbreking
- ac·quit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kwitantie’ voor het eerst aangetroffen in 1370 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | acquit | acquitten acquits |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
acquit o [3]
- vereffening van een schuld of rekening.
- bewijs van betaling.
- (sport) plaats waar de ballen bij biljarten in het begin moet worden gelegd
Gangbaarheid
- Het woord acquit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'acquit' herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.