abdiceren
Nederlands
Woordafbreking
- ab·di·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘troonsafstand doen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse abdiquer (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abdiceren |
abdiceerde |
geabdiceerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
abdiceren
- inergatief afstand doen van de troon, aftreden als vorst
- Op 28 januari 2013 maakte koningin Beatrix bekend dat ze zou gaan abdiceren.
Vertalingen
1. afstand doen van de troon, aftreden als vorst
Gangbaarheid
- Het woord abdiceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'abdiceren' herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.