aanpasbaar
Nederlands
Woordafbreking
- aan·pas·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanpasbaar | aanpasbaarder | aanpasbaarst |
verbogen | aanpasbare | aanpasbaardere | aanpasbaarste |
partitief | aanpasbaars | aanpasbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aanpasbaar
- in staat om zich aan te passen
- De woning moet daarvoor toegankelijk, doorgankelijk, bruikbaar en aanpasbaar zijn. [1]
Synoniemen
- aanpasselijk
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aanpasbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Beld, H.K. van den; D. van Zalk (2010). Essenties voor samenwerking in wonen en zorg / druk 1: realiseer meer en beter woonzorgvastgoed, p. 25. Uitg.: Springer, ISBN 9789031376292.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.