Nutslezing
Nederlands
Woordafbreking
- Nuts·le·zing
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zn en lezing zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Nutslezing | Nutslezingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
Nutslezing v [1]
- (verouderd) een lezing gehouden voor de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen
- “Men verschaffe het Volk dikwijls, maar nimmer langdurig noch uitbundig vermaak”, zo luidde een aanbeveling uit een Nutslezing uit 1847. De spreker had de leden opgeroepen om zich in te spannen voor een 'veredeling van volksvermaken'. Deze vroege particuliere beschavingsarbeid heeft aan de basis gestaan van veel cultuur- en recreatiebeleid uit deze eeuw.[2]
- Leven op de scheidslijn van twee onverenigbare culturen - Van Slooten legt verder niet uit welke hij precies bedoelt - betekende voor de schrijver ongeveer hetzelfde als voor Frederik van Eeden: een dubbele persoonlijkheid, diepe angsten, creativiteit, afstandelijke objectiviteit en een sterk gevoel van geïsoleerdheid. Ter illustratie werd een Nutslezing uit 1861 opgenomen, een imaginair reisverhaal dat Van Slooten leest als "psychologisch zelfportret en blauwdruk voor Haverschmidts verdere leven'.[3]
Gangbaarheid
- Het woord Nutslezing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Wim KnulstDr. W. Knulst 5 augustus 1997 Niemand weet nog wat er te vieren valt
- NRC Margot Engelen 17 december 1991 Marginale mens lijdt Hollands Maandblad 1991-11.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.