leraar

From Dutch leraar.

leraar (plural leraars)

1. (religion) minister, clergyman

root of leren (“to teach”) +‎ -aar (“-er”)

• IPA^(key): [ˈleːraːr]

• Audio

  (file)

leraar m (plural leraren, diminutive leraartje n, feminine lerares)

1. A teacher, a person who gives lessons
2. A Protestant clergyman, preacher

• (teacher) docent m, leerkracht m, onderwijzer m, schoolmeester m
• (protestant clergyman) dominee m, predikant m

• (teacher types) godsdienstleraar m, hoogleraar m, huisleraar m, klasleraar m, muziekleraar m, praktijkleraar m, privé-leraar m, taalleraar m, tekenleraar m, turnleraar m, vakleraar m, wiskundeleraar m, zwemleraar m
• kerkleraar m
• leraarsambt n
• leraarschap n
• leraarskamer m or f
• lerarenkorps n

etc.

• aanleren (verb)
• afleren (verb)
• beleren (verb)
• opleren (verb)
• lering
• les