Zoutaccijns

Zoutaccijns of zoutbelasting is accijns die werd geheven over zout. Zout was in vroeger tijden een kostbaar goed dat in grote hoeveelheden als conserveermiddel werd gebruikt. Bij gebrek aan koeling was het een van de weinige middelen om vis en vlees houdbaar te maken en men ontkwam niet aan het gebruik ervan. Op zout rustte in veel landen een staatsmonopolie en er werden bij de consument of bij de leverancier, afhankelijk van het belastingstelsel, accijnzen over geheven die een belangrijke vorm van inkomsten voor de staat waren.[1] Voor industrieel gebruik was zout belastingvrij. Vissers die hun vangst aan boord verwerkten vielen onder die regeling, maar omdat transport over zee bij uitstek geschikt was als smokkelroute waren er strikte regels. Zo moest in Nederland in de negentiende eeuw een schip bij terugkomst een zoutvlag voeren en na het binnenlopen van de haven controleurs aan boord laten om de zoutvoorraad te inspecteren. In 1951 schafte Nederland de zoutbelasting af.[2]

Zoutaccijns in Nederland

Tot 1795 was er geen landelijke wetgeving omtrent accijnzen op zout in de Nederlanden. De zoutbelasting was een regionale aangelegenheid. Tijdens de Bataafse Republiek werden de accijnzen landelijk geregeld. De heffing vond plaats bij de consument. Tijdens de Franse overheersing werd de heffing naar de leverancier verschoven, die deze doorberekende. Na de Franse tijd konden ook lokale overheden belasting op zout heffen. De Gemeentewet van 1851 maakte hier een eind aan. In 1852 vond de parlementaire enquête naar de accijns op zout plaats, de eerste parlementaire enquête in de Nederlandse geschiedenis. De zoutzieders aan de kust werden door de gewijzigde wetgeving benadeeld ten opzichte van hun concurrenten in het binnenland. Uiteindelijk werd de regering in 1853 ontbonden en is er nooit een rapport verschenen.

De wet op de zoutaccijns werd in 1942 buiten werking gesteld; definitieve afschaffing volgde in 1951.

Zoutaccijns in de geschiedenis

De oudst bekende documentatie over de belasting op zout dateert van meer dan tweeduizend jaar geleden. De oude rijken Egypte, Babylonië en Perzië kenden deze vorm van belasting al. Rond 110 v.Chr. werd in China door de toenmalige heerser Wu van Han het monopolie op de zouthandel opgeëist. In Europa werden soortgelijke heffingen in de Middeleeuwen op grote schaal ingevoerd. Van tijd tot tijd braken opstanden uit om accijnzen op zout, dat als een eerste levensbehoefte gold voor iedereen, ook de allerarmsten die daardoor onevenredig zwaar belast werden.

In 1930 legde Mahatma Gandhi met zijn volgelingen de zoutmars af, een tocht van 390 kilometer. Met de mars wilde Gandhi bij de oceaan bij Dandi zelf zout gaan maken om zo te protesteren tegen het Britse zoutmonopolie in India. De mars was het grootste protest tegen de Britse overheersing sinds de ongehoorzaamheidsbeweging in 1920-22, en vormde een belangrijk onderdeel in de Indische strijd voor onafhankelijkheid.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.