Suppletie (taalkunde)

Suppletie is in de taalkunde het verschijnsel dat binnen hetzelfde paradigma (meestal is dit een verbuiging of vervoeging) de verschillende vormen niet etymologisch verwant zijn.

Dit verschijnsel doet zich meestal alleen voor in een deel van het kernlexicon van een taal. Vaak betreft het in feite restanten van oudere paradigma's met dezelfde of aanverwante functies, die met de nieuwe paradigma's vermengd zijn.

Het meest kenmerkend aan suppletieve vormen is dat ze niet kunnen worden afgeleid met behulp van de gebruikelijke grammaticale regels. Dergelijke vormen worden daarom in officiële grammatica's "onregelmatig" genoemd. Dergelijke vormen leveren vooral problemen op bij het proces van taalverwerving en het leren van een vreemde taal.

Voorbeelden

Nederlands goed - beter - best veel/menig - meer - meest weinig - minder - minst[2]
Engels good/well - better - best much/many - more - most little - less - least small/little[3] - small - smallest
Duits gut - besser - best viel - mehr - meist
Frans bon - meilleur
bien - mieux
beaucoup - plus
Spaans buen/bien - mejor mucho - más grande - mayor pequeño - menor
  • De volgende tabel toont de suppletie in de vervoeging van gaan in enkele Romaanse talen. Deze vervoeging is afgeleid van niet minder dan vier verschillende Latijnse werkwoorden:
    1. vadere "vooruitkomen"
    2. ire "gaan"
    3. ambulare "lopen" (mogelijk verwant met het Spaanse, Italiaanse en Portugese andar(e) "lopen, gaan")
    4. fui suppletief perfectum van esse "zijn" (de preterita van "zijn" en "gaan" zijn in het Spaans en Portugees identiek).
Tegenwoordige tijd Toekomende tijd Preteritum
Nederlands ik gaik zal gaanik ging
Frans vais (1) irai (2) allai (3 of 4)
Italiaans vado (1) andrò (3) andai (3)
Portugees vou (1) irei (2) fui (4)
Spaans voy (1) iré (2) fui (4)

Veralgemeningen

De benaming "suppletief" wordt soms ook gebruikt voor niet-cognaten die tot verschillende lexicale categorieën behoren, maar die in semantisch opzicht verwant zijn. Voorbeelden zijn het achtervoegsel -itis (otitis, meningitis enz.) en de zelfstandig naamwoorden ziekte en infectie, of het achtervoegsel -faag en het werkwoord eten.

Wanneer bijvoorbeeld bij bepaalde vormen van werkwoorden wel allomorfie plaatsheeft maar de stam niet wezenlijk verandert - zoals in de vormen heeft (< hebben) of wou (<willen) - wordt dit soms "zwakke suppletie" genoemd. Deze benaming is echter niet algemeen geaccepteerd, aangezien het hier etymologisch verwante vormen betreft. Dit is in strijd met de gangbare definitie van suppletie.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.