Erfbelasting

Successierecht(en) of erfenisrecht(en) (vooral in België), ook wel erftaks genoemd, in Nederland sinds 2010 en in België sinds 2015 erfbelasting, is een directe belasting die wordt geheven over erfenissen. Het is verwant aan schenkbelasting of de schenkingrechten in België.

Het aandeel van de 1% en 10% grootste erfenissen in het totaal van de nalatenschappen in Frankrijk (1919-1994). Gegevens van Thomas Piketty.

Het tarief van deze belasting, die gerelateerd is aan het erfrecht, is sterk progressief en afhankelijk van twee factoren:

  • de omvang van de verkrijging
  • de graad van verwantschap tussen de erfgenaam en de overledene.

Zo betaalt een zoon die erft van zijn vader minder belasting dan een neef die van zijn oom hetzelfde bedrag erft. Het hoogste tarief geldt voor een erfenis of schenking van iemand die geen bloedverwant of partner is.

Nederland

In Nederland werd de erfbelasting, toen successierecht genoemd, in 1956 ingevoerd. Dit wordt geregeld in de Successiewet 1956 waarin tevens de schenkbelasting wordt geregeld, de belasting bij schenkingen. In het kader van de erfbelasting wordt onder "erfgenaam" tevens legataris verstaan. Als er een executeur is heeft deze onder meer de taak de aangifte erfbelasting te verzorgen, en de aanslag namens de erfgenamen te betalen. Desgevraagd verstrekt de Belastingdienst de erfgenaam inzage in de voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang zijnde stukken.

De tariefopbouw heeft een zg. eerste en tweede progressie. De eerste progressie kan beredeneerd worden vanuit de bevoorrechte verkrijgingsgedachte en bestaat uit een toenemend tarief bij afnemende verwantschap, waar ook de aloude gedachte van familiebezit in teruggevonden kan worden. De tweede progressie berust op het draagkrachtbeginsel en houdt in dat het tarief hoger wordt naarmate de verkrijging in omvang toeneemt. Een derde progressie zou inhouden dat het tarief mede afhankelijk is van het inkomen of de vermogenspositie van de verkrijger; deze is niet van toepassing.

De maatstaaf van heffing is de waarde van de verkrijging op het tijdstip van overlijden van de erflater, en de wetsversie die dan geldt. Boek 4 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek kent verder een aantal fictiebepalingen, waarin bepaalde constructies die juridisch geen schenking/vererving zijn, toch voor de toepassing van de wet als verkrijging krachtens erfrecht worden beschouwd en waar dus de tarieven van de erfbelasting op van toepassing zijn. Zo is er een paragraaf over giften en andere handelingen die worden aangemerkt als legaten. Dit betreft bijvoorbeeld begunstiging bij een sommenverzekering, voor zover de uitkering die door het overlijden van de verzekeringnemer verschuldigd wordt, als een gift geldt. Uitvaartkosten zijn aftrekbaar, kosten van executie niet.

Er is (2019) een belastingvrije voet (voetvrijstelling, geregeld in artikel 32):

  • voor partners € 650.913
  • voor gehandicapte kinderen € 61.840
  • voor overige kinderen en voor kleinkinderen en achterkleinkinderen € 20.616
  • voor ouders € 48.821
  • voor andere verkrijgers € 2.173

Het tarief (geregeld in artikel 24) is (2019):

  • voor partners en kinderen 10% over de eerste € 124.727 boven de voetvrijstelling en 20% over het restant.
  • voor kleinkinderen 18% over de eerste € 124.727 boven de voetvrijstelling en 36% over het restant.
  • voor andere verkrijgers 30% over de eerste € 124.727 boven de voetvrijstelling en 40% over het restant.

Een algemeen nut beogende instelling (ANBI) en een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) zijn vrijgesteld van erfbelasting en schenkbelasting, mits aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen, resp. sociaal belang.

Zie ook afgezonderd particulier vermogen.

Van een erfgenaam die zelf binnen 30 dagen na het verkrijgen van de erfenis overlijdt, wordt de belastingaanslag vernietigd.[1]

Partnerbegrip

Naast huwelijkspartners en geregistreerde partners worden twee personen, in afwijking van het basispartnerbegrip, voor de erfbelasting slechts aangemerkt als partners indien zij gedurende de zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting:

a. beiden meerderjarig zijn;
b. op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
c. ingevolge een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse zorgverplichting hebben;
d. geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, en
e. niet met een ander aan de in de onderdelen b tot en met d genoemde voorwaarden voldoen.

De in onderdeel c gestelde voorwaarde geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden of de schenking gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie.

Per 1 januari 2011 trad het basispartnerbegrip in werking. Het basispartnerbegrip geldt voor alle belastingwetten, dus ook voor de Successiewet 1956. Dit basispartnerbegrip en het partnerbegrip van de Successiewet 1956 stemmen niet geheel overeen, omdat voor de schenk- en erfbelasting een aantal aanvullende eisen wordt gesteld. Deze eisen komen voort uit het specifieke karakter van de schenk- en erfbelasting, waarbij partners een aanzienlijk voordeel genieten. De eerdere tekst van het partnerbegrip zoals die met ingang van 1 januari 2010 voor de schenk- en erfbelasting gold, is aangepast. Hierbij is geen wijziging beoogd.[2] De eerdere tekst had de voorwaarde "ten minste vijf kalenderjaren een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, blijkend uit een inschrijving in de basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde adres".

Erfbelasting als een kind zijn erfdeel nog niet in handen krijgt

Als een kind van een ouder erft volgens het versterferfrecht, maar zijn erfdeel gaat vooralsnog naar de langstlevende ouder, dan wordt erfbelasting berekend op basis van het nu al erven door het kind, maar moet de langstlevende ouder deze erfbelasting voorschieten (wat slecht uit kan komen als zowel de erfenis voor de kinderen als de eventuele erfenis voor de langstlevende ouder niet liquide is, bijvoorbeeld vast zit in het huis dat de langstlevende ouder bewoont). De langstlevende ouder krijgt zo een vordering op het kind, die in mindering komt op de vordering van het kind op de langstlevende ouder ter zake van het erfdeel, per saldo is de laatstgenoemde vordering dus de netto waarde van het erfdeel.[3] Bij het uiteindelijk ontvangen van het netto erfdeel (meestal bij overlijden van de langstlevende ouder) hoeft hierover dus geen erfbelasting meer te worden betaald.

Standpunten

De regering vindt dat het legitiem kan zijn belasting te heffen over vermogen dat iemand zonder inspanning toevalt, ook wel het buitenkansbeginsel genoemd. Het bezwaar dat vermogen bij de erflater al eerder in de heffing van belasting is betrokken wordt gepareerd met het argument dat dat voor de verkrijger niet relevant is, voor hem is het de eerste keer.

Aan de erfbelasting zijn echter ook vaak emotionele aspecten verbonden: overlijden is al tragisch en de belasting wordt dan als extra zout in de wonde ervaren.

Hier komt bij dat de belasting de waarde op het moment van overlijden als aanknooppunt neemt. Dit kan tot onaangename situaties leiden wanneer deze waarde in de maanden (of jaren) dat het duurt de erfenis af te handelen sterk verminderd is, bijvoorbeeld bij een pakket aandelen. In dat geval moet toch over de hoge beginwaarde worden afgerekend.

Uit een onderzoek onder 1200 mensen door TNS NIPO in opdracht van Plus Magazine kwam naar voren dat het successierecht als de 'meest gehate belasting' van Nederland werd beschouwd.[4] Sommigen pleiten voor afschaffing.

Vrijstelling bij bedrijfsopvolging in de familiesfeer

De Successiewet 1956 kent in artikel 35b aparte hoge vrijstellingen toe bij bedrijfsopvolging in de familiesfeer. Tot € 1.045.611 wordt nu in het geheel geen belasting geheven.[5] Vooral de Raad van State zette op 28 april 2009 reeds vraagtekens bij dit wetsonderdeel.[6]

Op 13 juli 2012 besliste de rechtbank te Breda dat particulieren recht hadden op dezelfde vrijstelling (toen tot € 1.006.000) als welke geldt bij het ondernemingsvermogen. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad ging hier gedeeltelijk in mee. De uitspraak volgde op 22 november 2013 in vijf geselecteerde model-gevallen en negeerde het advies van de advocaat-generaal.[7] De uitspraak was gunstig voor de Nederlandse staat; het genoemde onderscheid in erfbelasting mag.[8][9] De Stichting Meldpunt Collectief Onrecht (SMCO) wil de zaak in laatste instantie voorleggen aan het Europees Hof.[10]

Erfbelasting in natura

Wanneer erfgenamen een waardevolle kunstverzameling erven bestaat er in Nederland een speciale regeling om, onder bepaalde voorwaarden, de erfbelasting te voldoen in natura. De regeling heet 'Betaling van erfbelasting in de vorm van kunstvoorwerpen'. Het moet daarbij gaan om kunstvoorwerpen met een wettelijk beschermde status, dus kunstvoorwerpen van zodanige culturele waarde dat de Staat er belang bij heeft dat zij het land niet verlaten. Een extra voordeel is dat daarbij de te betalen erfbelasting vermindert met 120% van de waarde van het kunstvoorwerp.

Geschiedenis

De Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956) is op 1 januari 2010 in werking getreden.

Voor broers en zusters is het aparte tarief vervallen, dus die vallen nu onder "andere verkrijgers".

België

In het Belgisch taalgebruik spreekt men van successierechten (meervoud), en bedoelt daarmee de belasting: een percentage op de waarde van een erfenis die door de erfgenamen moet worden betaald. Deze Belgische belasting is sinds 2015 voorzien in de Vlaamse Codex Fiscaliteit en wordt voortaan officieel erfbelasting genoemd. Opmerkelijk is nog dat deze belasting toekomt aan de gewesten. Naargelang de overledene in Vlaanderen, Brussel of Wallonië woonde, zijn de regels en de tarieven dan ook verschillend. De belasting wordt nog wel geïnd door de Federale Overheidsdienst Financiën, maar vanaf 1 januari 2015 door de Vlaamse Belastingdienst wat het Vlaams Gewest betreft. Door middel van successieplanning voor grote fortuinen, zowel binnenlands als offshore, kan een toekomstig erflater het betalen van successierechten in hoge mate voorkomen.

De 'successierechten' (in het meervoud) omvatten het 'successierecht' (in het enkelvoud), dat op de nalatenschap van rijksinwoner (inwoner van België) geheven wordt, en het 'recht van overgang bij overlijden', dat op de nalatenschap van een niet-inwoner geheven wordt. Het successierecht wordt geheven op de totale netto-successie (alle activa min alle passiva), het recht van overgang wordt alleen geheven op de in België gelegen onroerende goederen. Tot voor kort was dit laatste een bruto heffing: niet alle schulden waren aftrekbaar, enkel de schulden gerelateerd aan de belaste goederen, maar door een arrest van het Europese hof van Justitie (de zaak Eckelkamp) worden de wetgevingen (er zijn er immers 3: Vlaanderen, Brussel en Wallonië) nu geleidelijk aangepast.

Voor Nederland:

Voor België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Verenigd Koninkrijk, Italië en Zweden:

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.