Sociale psychologie

Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie naar hoe (menselijke) gedachten, gevoelens en gedragingen worden beïnvloed door werkelijke of ingebeelde anderen (Allport, 1985). Doordat ook de invloed van ingebeelde anderen wordt bestudeerd, omvat de sociale psychologie ook de impliciete invloed die iemand ondergaat wanneer hij bijvoorbeeld televisie kijkt of culturele normen opvolgt.

Psychologie

Basisdisciplines
functieleer
sociale psychologie
ontwikkelingspsychologie
gedragsanalyse
cognitieve psychologie
biologische psychologie
klinische psychologie
neuropsychologie
persoonlijkheidsleer

Andere disciplines
humanistische psychologie
arbeids- en organisatiepsychologie
psychologie van arbeid en gezondheid
leerpsychologie
rechtspsychologie
dieptepsychologie
gestaltpsychologie
ethologie
culturele psychologie
psychometrie
psychonomie
psycholinguïstiek
evolutionaire psychologie
psychohistorie

Gerelateerde onderwerpen
lijst van psychologen
psychologie van A tot Z

Portaal   Psychologie

Sociale psychologen verklaren menselijk gedrag doorgaans als een resultaat van een interactie tussen persoonlijke factoren, de sociale situatie en de voorafgaande geschiedenis aan de situatie. Kurt Lewin (1951) stelde dat deze interactie als een formule beschouwd kan worden, waarbij gedrag een functie is van de persoon en de omgeving, B=ƒ(P,E) (Behaviour = ƒ(Person, Environment)). Gergen (1973) voegde daaraan toe dat de historische context van gedrag een verklarende factor is.

De sociale psychologie heeft een voorkeur voor experimentele en vragenlijst studies in de logisch positivistische traditie. Een nadeel van het vakgebied is echter dat de theorieën soms erg specifiek kunnen zijn. De accuratesse hiervan is vrij hoog, maar de voorspellende waarde voor het alledaagse gedrag is soms nogal beperkt.

Sociale psychologie is een overbruggend begrip, dat de kloof tussen psychologie en sociologie verkleint. In de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog werd er frequent samengewerkt tussen psychologen en sociologen (Sewell, 1989). Echter, de twee stromingen zijn de laatste jaren toenemend gespecialiseerd en geïsoleerd van elkaar. Sociologen leggen veel meer nadruk op "macrovariabelen" (bijvoorbeeld sociale structuren), sociaal psychologen op microvariabelen (bijvoorbeeld implementatie intenties). Ondanks dit alles blijft sociologische wetenschap een belangrijke schakel in het psychologisch onderzoek naar sociale psychologie.

Bovendien is er ook een meer genuanceerd verschil tussen Amerikaanse en Europese sociaal psychologen. Traditioneel gezien leggen Europese sociaal psychologen meer nadruk op onderzoeken in groepsverband, terwijl hun Amerikaanse collega's meer de nadruk leggen op het individu. (Moscovici & Markova, 2006). De Amerikaanse sociale psychologie heeft bovendien een voorkeur voor experimentele studies, terwijl de Europese Sociale Psychologie vaker ruimte laat voor interpretatieve en mixed-method studies en een bredere opvatting heeft van de definitie van de term sociaal (Moscovici, 2000).

Geschiedenis

De discipline sociale psychologie ontstond in de Verenigde Staten aan het begin van de 20e eeuw. De eerste gepubliceerde studie die tot dit vakgebied gerekend wordt is van Norman Triplett (1898) over sociale facilitatie. Tijdens de jaren ‘30 vluchtten veel gestaltpsychologen naar de Verenigde Staten om nazi-Duitsland te ontvluchten. Een van hen was Kurt Lewin. Zij zorgden voor de ontwikkeling van de discipline, zodat ze los stond van de dominante disciplines van dat moment, het behaviorisme en de psychoanalyse. De onderwerpen die in die tijd veel bestudeerd werden, zoals perceptie, cognitie en attitudes, zijn nog steeds belangrijke onderzoeksgebieden binnen de sociale psychologie.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bestudeerden Amerikaanse sociaal psychologen beïnvloeding en propaganda voor het leger van de Verenigde Staten. Na de oorlog kwam het accent te liggen op verschillende maatschappelijke probleemgebieden, zoals racisme. In de jaren ’60 ontstonden enkele nieuwe onderzoeksgebieden, waaronder cognitieve dissonantie, de weerstand die omstanders hebben om in te grijpen in noodgevallen en agressie. Hierna ontstond echter een crisis in het veld, toen in de jaren ’70 onder leiding van Kenneth Gergen het sociaal constructivisme zijn intrede deed. Deze stroming tegen het logisch positivisme vindt dat met experimenten niet een volledig inzicht gegeven kan worden in het daadwerkelijke gedrag van mensen, terwijl dat juist de basis is van de sociale psychologie. Hedendaagse onderzoekers in deze stroming, zoals aan de London School of Economics, leggen meer nadruk op hoe mensen samen betekenis geven aan de wereld en hoe deze sociale representaties vervolgens hun gedrag beïnvloeden.

Sociale psychologie ontwikkelde zich verder in de jaren ’80 en ’90. Moderne onderzoekers zijn geïnteresseerd in een grote variëteit aan onderwerpen, maar attributieprocessen, sociale cognitie en onderzoek naar het zelfconcept zijn gebieden waar veel onderzoek naar verricht wordt. In Nederland is de sociale cognitie sterk vertegenwoordigd, evenals onderzoek naar sociale rechtvaardigheid, emoties en de nauw gerelateerde discipline van de organisatiepsychologie.

Drie inzichtelijke overzichten van de geschiedenis van de sociale psychologie zijn:

  1. Farr, R.M.(1996). The roots of modern social psychology, 1872–1954
  2. Farr, R.M.(1991). The long past and the short history of social psychology
  3. Kruglanski, A.W., Stroebe, W. (2012). Handbook of the History of Social Psychology. Hove: Psychology Press.

Een veel gebruikte manier om de geschiedenis van de sociale psychologie aan te duiden is aan de hand van 4 metaforen die de dominante paradigma's weergeven[1]:

  1. Cognitive miser ('70 - '80): Mensen handelen niet op basis van volledig geïnformeerde beslissingen, maar gebruiken vuistregels om energie te besparen.
  2. Flawed perceiver ('80 - '90): Mensen baseren zich in hun handelen mede op fouten in hun waarneming van hun omgeving.
  3. Motivated tactician ('90 -'00): Mensen zetten hun cognitieve energie tactisch in bij het maken van beslissingen.
  4. Activated Actor ('00 - nu): Mensen worden bewust of onbewust beïnvloed (geprimed) door hun omgeving in hun gedrag.

Methoden en technieken bij de sociale psychologie

Een aan de huidige wetenschap ten grondslag liggende vorm is de op het determinisme (= de natuur is wetmatig en ordelijk opgebouwd) steunende wetenschappelijke methode. De deterministische achtergrond betekent dat men uitgaat van oorzaak-gevolgrelaties: er is geen plaats voor het toeval. Daarbij hanteert men de empirische benadering; dit in tegenstelling tot de rationele benadering (studeerkamermethode). Empirisch wil zeggen dat men op een geordende wijze data opzoekt en verwerkt.

Hoewel er vaak heel erg ingewikkeld wordt gedaan over wetenschappers en wetenschapsbeoefening en men vaak opkijkt naar de wetenschap, is het fundamentele onderscheid tussen wat men gewoon doet en wat een wetenschapper doet, gelegen in het methodisch handelen.

De vier wegen waarlangs men informatie opdoet kent iedereen en gebruikt feitelijk ook iedereen. Alleen noemt men het zelden wetenschap wat men doet en bij het ontbreken van een goede methode is het dan ook vaak niet wetenschappelijk verantwoord.

De vier wegen zijn:

  • verzamelen van documenten en voorwerpen
  • mensen vragen om informatie
  • observeren van mensen
  • experimenteren

Bij de eerste drie wegen zal ieder uit eigen ervaring voorbeelden kunnen opnoemen. De vierde lijkt verder af te staan. Wanneer men echter naar de huiselijke situatie kijkt waarin men vader of moeder in een goede stemming brengt om daarna iets van hem of haar gedaan te krijgen, dan heeft men eigenlijk de experimentele situatie in een notendop. Men wijzigt variabelen, houdt andere onder controle, en hoopt op een bepaalde reactie van de afhankelijke variabele (vader of moeder). Wanneer men al deze vormen nu op een zodanige wijze toepast dat het controleerbaar en herhaalbaar (methodisch) is, is men wetenschappelijk bezig.

Thema's uit de sociale psychologie

  • Hoe komen stereotiepe beelden over groepen in de samenleving tot stand en hoe beïnvloeden deze beelden ons concrete gedrag?
  • Waarom engageren mensen zich in groepen en organisaties en wat zijn de gevolgen voor de persoon en voor de groep/organisatie?
  • Hoe kunnen mensen overtuigd worden door reclame of een politieke campagne?
  • Wat is de invloed van culturele verschillen op taalgebruik, denken, gevoelens en communicatie tussen mensen?

Experimenten en studies met naam

  • Stanford-gevangenisexperiment (1971).
  • Milgrams gehoorzaamheidsexperiment (1963): Mensen hebben een neiging om autoriteiten te gehoorzamen. In dit experiment ging die gehoorzaamheid zelfs zover, dat meer dan 60% van de proefpersonen bereid was om de opdracht van een onderzoeksleider op te volgen om een andere proefpersoon (eigenlijk een acteur) een schok van 450 volt te geven.
  • De overeenstemmingsexperimenten van Asch (1955). Asch deed een aantal studies waarin hij liet zien hoe groot de kracht van conformiteit kan zijn. In zijn meest bekende studie moesten proefpersonen aangeven welke van drie lijntjes precies even groot was als een opgegeven voorbeeldlijn. Hoewel iedereen dat zonder veel problemen kon aantonen, bleek dat erg veel proefpersonen een fout antwoord gaven als een aantal andere proefpersonen (eigenlijk acteurs) eerst een foutief antwoord hadden gegeven. De proefpersonen conformeerden zich dus aan het groepsstandpunt, terwijl ze eigenlijk wisten dat dit onjuist was.
  • Muzafer Sherifs (1954) Robbers Cave-experiment. In dit onderzoek werd een groep jongens in twee groepen opgedeeld, die competitieve opdrachten tegen elkaar moesten uitvoeren. Dat leidde tot veel agressie en vijandigheid tussen de groepen. Door de groepen later weer te laten samenwerken om een gezamenlijk doel te halen, werd de agressie langzaam minder.
  • Leon Festingers cognitieve dissonantieonderzoek. Proefpersonen die 1 dollar kregen om (op vraag van de onderzoeker) tegen een schijnbare collega te zeggen dat een uiterst saaie taak die ze zonet gemaakt hebben, eigenlijk heel leuk was, vonden de taak uiteindelijk ook leuker dan proefpersonen die daar 20 dollar voor gekregen hadden. De redenering hierachter is dat degenen die liegen voor 20 dollar beseffen dat ze dit in feite gedaan hebben omwille van het geld. Daardoor wordt de cognitieve dissonantie (tussen het weten dat de taak saai was en het zeggen dat ze boeiend was) opgeheven. Voor degenen die er maar 1 dollar voor kregen volstaat die uitleg niet en dus proberen ze zichzelf ervan te overtuigen dat de taak eigenlijk helemaal niet zo saai was.
  • Robert Zajoncs socialefacilitatieonderzoek. Proefpersonen die een ingewikkelde taak moesten uitvoeren terwijl anderen op hun vingers stonden te kijken, maakten meer fouten dan wanneer er niemand toekeek. Blijkbaar is het genoeg dat anderen aanwezig zijn, om al een zekere spanning op te roepen die je onzekerder maakt. Bij een eenvoudige taak stelt men nochtans precies het omgekeerde vast: bij dat soort taken presteert men juist beter als er anderen toekijken. Het interessante is dat Zajonc beide soorten vaststellingen met een enkele theorie kon verklaren.
  • Jozef Nuttin, geïnspireerd door Leon Festinger onderzocht en definieerde het naamlettereffect.

Literatuur

  • Allport, G. W. (1985). The historical background of social psychology. In G. Lindzey & E. Aronson (Eds.), The handbook of social psychology. New York: McGraw Hill.
  • Asch, S. E. (1955). Opinions and social pressure. Scientific American, pp. 31–35.
  • Bandura, A., Ross, D. & Ross, S. A. (1961). Transmission of aggression through imitation of aggressive models. Journal of Abnormal and Social Psychology, 63, 575-582.
  • Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Stanford, CA: Stanford University Press.
  • Festinger, L. & Carlsmith, J. M. (1959). Cognitive consequences of forced compliance. Journal of Abnormal and Social Psychology, 58, 203-211.
  • Lewin, K. (1951). Field theory in social science: Selected theoretical papers. D. Cartwright (Ed.). New York: Harper & Row.
  • Парыгин Б. Д. Социальная психология как наука. — Л.: ЛГУ, 1965. — 208 стр. (rus.)
  • Milgram, S. (1975). Obedience to authority. Harper and Bros.
  • Sherif, M. (1954). Experiments in group conflict. Scientific American, 195, 54-58.
  • Triplett, N. (1898). The dynamogenic factors in pacemaking and competition. American Journal of Psychology. 9, 507-533.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.