Vraag (taal)

Een vraag is een zin die bedoeld is om informatie in te winnen, een verzoek te uiten of tot denken aan te zetten.

In een aantal talen wordt een geschreven vraag afgesloten met een vraagteken

Vraagsoorten

Er zijn verschillende soorten vragen. Vragen kunnen verschillen naar het doel van de vraagsteller, de vorm van de vraag of de situatie waarin deze gesteld wordt.

Open, gesloten en keuzevraag

Vragen kunnen onderverdeeld worden in open vragen, gesloten vragen en keuzevragen.

Open vraag

Een open vraag bevat een vragend voornaamwoord, zoals wie, waar en wanneer. Ze staan meestal aan het begin van de zin:

  • Wie? (vragen naar het onderwerp)
  • Welke? (vragen naar het onderwerp met keuze uit beperkte groep)
  • Waar, waarheen, waarvandaan? (vragen naar een plaats of richting)
  • Wanneer, hoe laat, hoelang, hoe vaak? (vragen naar het tijdstip, de tijdsduur, periode of frequentie)
  • Hoe? (vragen naar een manier of methode)
  • Waarom, waardoor, hoezo, waartoe? (vragen naar de reden, oorzaak, verklaring en doel)
  • Wat voor? (vragen naar de aard of kwaliteit)

Het omhoog gaan van de stem aan het eind van de zin is niet beslist nodig, gezien de vraag al voldoende gekenmerkt wordt door het vraagwoord of de persoonsvorm aan het begin van de zin.

Gesloten vraag

Een gesloten vraag begint met de persoonsvorm van het werkwoord en als antwoord kan er ja of nee gegeven worden. Voorbeelden:

  • Heb jij een computer?
  • Vertrekken zij morgen?
  • Komt hij morgen niet?
  • Kan dit niet wachten?

Een gesloten vraag kan de vorm van een mededelende zin aannemen. In dat geval gaat de klank aan het eind van de zin omhoog om het als een vraag te laten klinken:

  • Jij hebt een computer?

Vragen kunnen als gesloten vraag gesteld worden, zonder het feitelijk te zijn. Voorbeeld:

  • Kunt u mij zeggen hoe laat het is?

Hierop verwacht men niet het antwoord ja of nee, maar de tijd. Wanneer er wel met nee geantwoord wordt, zou er uit beleefdheid een uitleg bij gegeven moeten worden.

In het Hongaars heeft een gesloten vraag of "beslissingsvraag" een eigen type intonatie om aan te geven dat het om een vraag gaat, maar open vragen die beginnen met een vraagwoord hebben dezelfde intonatie als een mededelende zin.

Keuzevraag

In de keuzevraag zijn de antwoorden in de vraagstelling genoemd. Voorbeeld:

  • Bent u voor of tegen het project?

Verwant aan de keuzevraag is de meerkeuzevraag die in examens en psychologische testen wordt gebruikt. Voordeel is dat de antwoorden optelbaar zijn en snel nagekeken kunnen worden.

Directe en indirecte vraag

Vragen kunnen onderverdeeld worden in directe en indirecte vragen.

Een directe vraag eindigt altijd met het vraagteken ? (zie leestekens) Voorbeeld:

  • Wanneer kom je?

Een vraag kan ook als indirecte vraag gesteld worden, zonder dat het de grammaticale vorm van een vraag heeft. Voorbeeld:

  • Ik zou graag weten, wanneer je komt.

Gerichte of lineaire vraag

De gerichte vraag of ook wel lineaire vraag kan zowel open als gesloten gesteld worden en vraagt naar concrete gegevens en feiten. Het antwoord is vaak kort en de vraag alleen leidt daardoor weinig tot uitdieping van het onderwerp. Voorbeelden:

  • Wat is er gebeurd? / Heeft u verwondingen?
  • Hoe laat was u ter plekke? / Was u alleen?
  • Hoeveel? Hoe vaak?

Maar bijvoorbeeld niet het gebruik van hoe of waarom.

Strategische vraag

Bij een strategische vraag is het antwoord wel ongeveer bekend, maar wordt de vraag toch gesteld om het antwoord letterlijk te horen of om de andere partij nogmaals te laten nadenken over de inhoud van het antwoord. Voorbeelden:

  • Wat had ik je nu gezegd? (bijvoorbeeld door ouder aan kind gesteld)
  • Hoe hard denkt u dat u hier mag rijden? (verkeerspolitieagent)
  • Begrijp ik goed dat u zegt...? (controlevraag)

Reflectieve vraag

De reflectieve vraag is bedoeld om iemand over zijn eigen situatie of rol te laten nadenken. Voorbeeld:

  • Hoe kijk je naar jezelf in deze situatie?
  • Wat is jouw aandeel hierin?
  • Wat denk je dat er van je verwacht wordt?

Retournerende vraag

De retournerende vraag, ook wel wedervraag genoemd, is een vraag die als antwoord dient op een eerder gestelde vraag. Voorbeeld:

  • Hoe oud ben je? Waarom wil je dat weten?
  • Ben je katholiek? Heeft de paus een balkon?
  • Mag ik je wat vragen? Waarom vraag je dat?

Doorvraag

De doorvraag gaat door op het antwoord dat gegeven werd. De doorvraag werkt heel stimulerend en brengt vaak veel informatie naar boven. Voorbeelden:

  • Wat bedoelt u daarmee?
  • Kun je een voorbeeld geven?
  • Wat zouden daar de gevolgen van kunnen zijn?

Relationele en circulaire vraag

Een relationele vraag moet antwoord geven op de onderlinge relatie tussen twee personen en de verschillen in beleving. In mediation wordt deze vraag bijvoorbeeld gesteld. Voorbeelden:

  • Hoe was de relatie in het verleden?
  • Wat voor gedachten voor toekomst?
  • Waar is het beide partijen om te doen?

Een circulaire vraag wordt eveneens gebruikt in een gesprek met een bemiddelaar. Hierbij wordt aan beide partijen een vraag gesteld, waarbij de tweede vraag, de circulaire vraag, doorgaat op het antwoord van de startvraag. Voorbeeld:

  1. Wat is er nodig voor u om uit dit conflict te komen?
  2. Wat kunt u geven om daaraan tegemoet te komen?

Negatieve vraag

Negatieve vragen hebben een ontkenning in de zin. Voorbeeld: Moet je niet werken? Negatieve vragen drukken op verschillende manieren bevestiging of ontkenning uit. Negatief geformuleerde vragen zijn vaak voor meer uitleg vatbaar of moeilijk te begrijpen. Dit komt doordat het soms onduidelijk is of geantwoord moet worden op het tegengestelde of op het niet-ontkende. Voorbeelden:

  • Kom je mee? is een duidelijke vraag. Kom je niet mee? is niet het tegengestelde daarvan, maar heeft een aanvullende betekenis, net als een voorafgaand vermoeden of veronderstelling: de ander zou immers toch sowieso niet meekomen. Een antwoord met ja of nee is ook niet zonder meer mogelijk omdat het tot misverstanden kan leiden.
  • Aan iemand zonder paspoort kan gevraagd worden: Heb je een paspoort? Of: Heb je geen paspoort?. In beide gevallen kan de persoon in kwestie er nee op antwoorden, terwijl de vragen tegengesteld lijken.

Suggestieve vraag

Bij suggestieve vragen wordt een vermeend juist antwoord al in de vraag zelf gegeven, meestal omdat er sprake is van een oordeel. Voorbeelden:

  • Je bent toch wel met me eens dat we vanavond heengaan?
  • Je dacht zeker dat ik je zou vergeten?
  • We zijn een heel eind gekomen vandaag, vinden jullie niet?

Zuigende vraag

Een zuigende vraag is een suggestieve vraag die specifiek bedoeld is om een reactie uit te lokken, meestal om iemand op de kast te jagen of kwaad te maken en bepaalde reacties uit te lokken. Voorbeelden:

  • Vindt u ook niet dat u gefaald heeft?
  • Heeft u als technisch directeur eigenlijk nog wel iets te zeggen hier?
  • Wat vindt u daar nou zelf van?

Persisterende vraag

De persisterende vraag is een vraag die steeds wordt herhaald ongeacht het antwoord. Voorbeelden:

  • Wat dacht u dat er zou gebeuren? antwoord Wat dacht u dat er zou gebeuren? enz.

Retorische vraag

Een retorische vraag is niet echt een vraag maar een stijlfiguur. Het is een bewering in vraagvorm en er wordt dan ook geen antwoord op verwacht. De retorische vraag kan zowel stimulerend werken, als verzet op roepen. Voorbeeld:

  • Zijn we niet allemaal trots op de geleverde prestatie?

Een ander gebruik van de retorische vraag is de hypothetische vraag die bijvoorbeeld vaak door conferenciers wordt gebruikt als grap of om het publiek te choqueren, of als confronterende vraag in een politievraaggesprek. De vraag lokt namelijk uit dat met elk antwoord dat iemand geeft meer informatie wordt losgelaten dan hij van plan was. Voorbeeld:

  • Heb je je vrouw nog geslagen dit weekend?

Hypothetische vraag

Een hypothetische vraag heeft een vooronderstelling in zich en om de fantasie aan het werk te zetten of om een denkproces bij de ander op gang te brengen. Voorbeelden:

  • Stel dat de fractievoorzitter opstapt; wilt u dan fractievoorzitter worden?
  • Wat gaat u doen als de deal niet doorgaat?

De vraag als denk- en beschrijvingsinstrument

Vragen in de journalistiek

In een klassiek journalistiek bericht worden de volgende vragen beantwoord, in volgorde van belang: wie?, wat?, waar?, wanneer?, hoe? en waarom? Voorbeelden:

  • De Premier is gisteren naar Peking gereisd om, onder begeleiding van Nederlandse vertegenwoordigers van het zakenleven, met de Chinese staatspresident te spreken over economische en culturele uitwisseling.
  • Een onbekende heeft gisternacht een deur van de domkapel met een breekijzer geforceerd. Uit het kerkgebouw werd niets ontvreemd. De politie en het kerkbestuur staan voor een raadsel.

In een interview in de journalistiek en de wetenschap maakt de vraag deel uit van een methodiek, waarbij er gebruik wordt gemaakt van:

  • Gesloten vragen: deze laten zich in de regel relatief kort en eenduidig beantwoorden. In wetenschappelijk onderzoek worden de antwoordcategorieën er van tevoren bijgegeven. Men gebruikt deze vorm geregeld in vragenlijsten. Voorbeeld: Hoe oud bent u?
  • Open vragen: deze laten zich in de regel met een woord of zin beantwoorden. Voorbeeld: Wat waren beslissende gebeurtenissen in uw jeugd?
  • Suggestieve vragen: hierbij wordt de geïnterviewde een bepaald antwoord ontlokt. Voorbeeld: Vindt u ook niet dat de regering vanwege de miserabele politiek moet opstappen?

Vragen in het onderwijs

Wie vraagt, die krijgt - dit geldt ook voor het onderwijs. De kwaliteit van het antwoord, respectievelijk het teweeggebrachte denkproces, hangt voornamelijk af van de formulering van de vraag. Dit kan door gebruik te maken van de volgende criteria:

  • Concrete formulering van het doel dat met de vraagstelling bereikt moet worden
  • Rekening houden met het PACKO-Schema. Dit is een checklist met vragen die gebruikt kan worden in seminars. Hiervan is het de bedoeling dat een vraag iemand niet verwart, maar aanzet tot nadenken, om te voldoen aan het vergroten van het leerproces. Het schema luidt als volgt:
P Persoonlijk
A Activerend
C Concreet
K Kort
O Open
  • Geen discussie over de vraagstelling uitlokken (tenzij dit effect beoogd is)
  • Slechts één vraag tegelijk formuleren, gezien meerdere vragen in een zin tot verwarring leiden.
  • Trefwoorden vermijden, gezien ze polariseren en tot ongewenste associaties leiden.
  • In de vraag niet vooruitlopen op het antwoord.
  • Voldoende achtergrondinformatie van het behandelde thema voorbereiden.
  • Vragen positief formuleren. Negatief geformuleerde vragen zijn vaak voor meer uitleg vatbaar of moeilijk te begrijpen.

Vragen in rechtszaken

Geoefende juristen beoordelen hun voorliggende stand van zaken in het burgerlijk recht direct aan de hand van de vraagstelling Wie wil wat van wie waaruit? Hierdoor wordt snel duidelijk:

  • om wiens belang het gaat - wie
  • welke eis (prestatie, geconstateerd feit, hoedanigheid) abstract in aanmerking komt - wil
  • om welke aanspraak het concreet gaat - wat
  • wie tegenpartij of medestander is of zou moeten zijn - van wie
  • welke aanspraakgrondslagen de eis kunnen dekken - waaruit

Vragen in managementsystemen en het openbaar bestuur

Vaak worden bij managementinformatiesystemen en in bestuurlijke vragenregisters als instrument ingezet ter certificering en voor de beoordeling van het bereiken van doelen. Ze dienen ertoe het nakomen van de standaarden te controleren, respectievelijk systemen vergelijkbaar te maken.

Vragen in expertsystemen

Zoals er in het algemeen door vragen en antwoorden een leerproces ontstaat, zo wordt in een expertsysteem - een deelgebied van de kunstmatige intelligentie - de vraag als belangrijkste hulpmiddel benut, om een kennisbank door te zoeken en nieuwe kennis toe te voegen.

Socratische methode

De filosoof Socrates gebruikte een methode van kennisverwerving die maieutiek, of kunde van de vroedvrouw, wordt genoemd. Hij ging ervan uit dat de kennis bij de mens al in een sluimertoestand aanwezig is. De mens is zich er alleen nog niet van bewust. Zoals een vroedvrouw hielp Socrates diens kennis naar buiten door het stellen van de juiste vragen, met de zogenaamde Socratische methode.

Citaten

  • Domme vragen bestaan niet, domme mensen wel. (Herbert Garrison)
  • Er zijn naïeve vragen, saaie vragen, slecht geformuleerde vragen en vragen die vanuit onvoldoende zelfkritiek gesteld worden. Maar elke vraag is een schreeuw om de wereld te willen begrijpen. Domme vragen bestaan niet. (Carl Sagan)

Gezegden

  • die vraag brandde mij op de lippen (ik stond op het punt om hem te stellen)
  • vraag niet hoe (iets dat op een moeilijke of onbegrijpelijke manier tot stand is gekomen)
  • dat is voor jou een vraag en voor mij een weet (ik weet het, jij weet het niet en ik vertel je het ook niet)
  • een academische vraag (theoretisch belang, niet zozeer een praktisch nut)
  • Een dwaze kan meer vragen stellen dan een wijze kan beantwoorden.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.